Ebook_Droombeeld_06.jpg

Loes den Hollander

Droombeeld

..

..

..

Logo_CC-ZWW.jpg

2015 © Loes den Hollander

Eerste uitgave 2016 Karakter

Omslagontwerp Studio 100%

Omslagillustratie Shutterstock

..

ISBN 978 94 6109 227 4

NUR 305

..

Op de hoogte blijven? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief op www.crimecompagnie.nl

De waarheid is nooit zo erg als een leugen.

Een

Lieve Maartje,

..

Je bent eigenlijk net iets te mooi en soms is dat irritant. Maar irritatie laat ik niet toe, want die zou mijn liefde in de weg kunnen staan. Je bent puur natuur, ik hou van de natuur, dus ik hou van jou. Zo simpel is het.

Dat jij geschapen bent, geeft de mensheid betekenis. Als ik op straat uitgezakte, slonzige, vadsige wijven met fladderende vellen tegenkom, helpt het om aan jou te denken. Jouw beeld verdringt dan mijn neiging om een rottige opmerking te maken tegen de vrouwen waarbij alles fout is en die zich daar niets van aantrekken. Dan wint het genot van de tegenstelling het van de afkeer van totale on­volmaaktheid. Dan maakt het bestaan van de vrouw die net iets te mooi is het verschil.

Het doet er niet toe op welke plek ik je zie of van welke kant ik naar je kan kijken. Als je met je rug naar me toe staat, geniet ik van je ronde billen. Van opzij geef je me uitzicht op je stevige kleine borsten. En op je platte buik, de buik waarin ons kind moet groeien. Het kan nog.

Dit soort gedachten windt me op, en ik geef mijn fantasie de ruimte. Er komt een tijd dat je naakt voor me ligt en me uitnodigt. Dat weet je zelf nog niet, maar eens zal het gebeuren. Ooit, als je klaar bent voor het grote werk.

Als ik je heb bevrijd.

Tot het zover is, schrijf ik brieven die ik goed bewaar. Pas als de tijd daarvoor rijp is, mag je ze lezen. Dan wil ik naar je kijken, als je ogen deze woorden volgen. Dan wil ik zien hoe je reageert. Of je bloost. Of je verlegen wordt, of misschien onzeker. Maar dat komt later.

Nu droom en fantaseer ik nog en probeer ik te bedenken hoe het zal zijn als ik je prachtige lippen mag kussen. Hoe je zult ruiken, hoe je zult voelen.

Nu hoop ik op een gelegenheid om je stevig te kunnen omarmen zonder argwaan te wekken.

En als die gelegenheid zich voordoet, laat ik me door niemand tegenhouden.

Door niemand.

1

Maartje

Ze had de poort van de tuin op slot moeten doen.

Hoe vaak heeft Twan haar al niet gewaarschuwd voor het risico van insluipers die op klaarlichte dag zomaar voor je neus kunnen staan?

De wasmachine staat net met veel kabaal te centrifugeren. Op het moment dat ze denkt dat het apparaat nodig vervangen moet worden, grijpt iemand haar vast. Ze raakt acuut in ademnood.

Het is een man en als ze met haar rug tegen het aanrecht wordt gedrukt, ziet ze dat hij gemaskerd is. Er is nog een man, ook gemaskerd. Hij is een stuk kleiner dan haar belager.

‘Aanwijzen waar geld ligt,’ schreeuwt iemand. Maartje weet niet direct wie van de twee het is. Ze probeert diep adem te halen, maar het enige wat ze hoort is een piepend geluid. Komt dat uit haar?

‘Aanwijzen!’ Het is de grootste, die haar heeft vastgegrepen. Goed naar zijn stem luisteren, denkt ze.

Het lukt haar een keer te kuchen. ‘We hebben nooit geld in huis.’ Ze is nauwelijks te verstaan. Het volgende moment klapt ze met haar gezicht tegen de keukendeur.

‘Kijk uit!’ wordt er ergens geroepen.

‘Die teef moet niet liegen. Doe jij haar anders, als je het beter kunt.’

Ze wordt ruw bij haar schouders gepakt. ‘Nu aanwijzen!’

Er stroomt bloed uit haar neus, de druppels vallen op haar witte shirt.

Ze praten zonder accent.

Ze strompelt de kamer in, op de voet gevolgd door de gemaskerde mannen. Ze dragen allebei een zwarte muts en zwarte handschoenen. Maar aan het deel van hun gezicht dat onbedekt is kan ze zien dat ze blank zijn.

Er stond iets in de krant over een serie roofovervallen door blanke mannen. Er werd verondersteld dat het om een bende ging en dat de leden iedere keer als duo opereerden, terwijl buiten een vluchtauto klaarstond.

Maartje proeft bloed. Ze veegt het naar een mondhoek en probeert niet te kokhalzen. Er ligt een papieren servet op tafel, ze trekt het naar zich toe. Ze heeft het gevoel dat haar neus begint op te zwellen.

De man die het dichtst bij haar staat grijpt haar weer vast. ‘Geld! En nu opschieten!’

Ze wijst naar haar handtas, die naast de bank staat. ‘Daar zit honderdvijftig euro in. Neem maar mee. Verder is er echt geen geld in huis.’

‘Er zal heus wel een kluis zijn!’ schreeuwt de man. ‘Zeg waar de kluis is! Kijk jij boven,’ gebiedt hij zijn kompaan.

Maartje wankelt. Boven zit Tatum te studeren. Wat zal die vent met haar nichtje doen? Ze drukt haar handen tegen haar mond.

‘De kluis is beneden,’ zegt ze. Hebben ze haar verstaan?

De man die naar boven zou gaan staat nog in de deuropening. ‘We willen niet alleen geld,’ snauwt hij. ‘Waar liggen je sieraden? Aanwijzen, en snel een beetje.’

Maartje doet een stap naar voren en wil zeggen dat ze haar moeten volgen als ze de stem hoort. O nee, laat dat niet waar zijn. Laat die kerels niet in de gaten krijgen dat er boven een jong meisje is. Wie weet wat ze zich dan in het hoofd halen. Maartje zal haar schoonzus en haar zwager nooit meer onder ogen durven komen als er iets met hun dochter gebeurt. Tatum moet zich gedeisd houden. Maar het is te laat.

‘Maartje! Hoor je me? Ik heb 112 gebeld, ze zijn onderweg. En papa heb ik ook gebeld, die waarschuwt Twan en mama.’

De mannen rennen naar de voordeur. Maar voordat ze verdwijnen, draait de grootste zich nog even om. ‘We komen terug,’ zegt hij. ‘Als je alleen bent.’

2

Twan moppert regelmatig op de politie. Volgens hem stellen ze daar de verkeerde prioriteiten en bezuinigen ze te veel op personeel. Als je ze nodig hebt, zijn ze nergens te bekennen, vindt hij.

Vandaag kan hij dat niet zeggen. Als hij dadelijk thuiskomt, zal hij verrast zijn door de snelle reacties die de melding van Tatum heeft opgeleverd. De overvallers waren nog maar net verdwenen toen er vier agenten binnenstormden, en er werd direct geregeld dat er een ambulance kwam. Maartje heeft nog geprobeerd om dat tegen te houden, maar er was niets tegen in te brengen.

Een van de agenten begon onmiddellijk vragen te stellen. Hij wilde weten of er vuurwapens of andere wapens waren gebruikt, hoeveel personen het waren, of ze een signalement kon geven en of ze hen of een van hen kende. Hij vroeg ook hoe ze waren weggegaan en of ze wat hadden meegenomen.

Maartje heeft op alle vragen zo goed mogelijk antwoord gegeven en ze heeft ook herhaald wat een van de overvallers zei toen hij vertrok. De agent heeft toen geprobeerd om haar gerust te stellen. Zulke dingen zeggen overvallers vaker om hun slachtoffer extra nerveus te maken, beweerde hij. Daar kon Maartje zich beter niets van aantrekken.

Ze zit nu in de ambulance en een verpleegkundige inspecteert haar gezicht. Hij ruikt een beetje naar knoflook.

‘Ik ruik alles nog,’ zegt ze.

‘Je hebt alleen een wond op je neus,’ meldt de ­verpleegkundige.

‘De overvaller knalde me tegen de deur aan. Is mijn neus gebroken?’

‘Dat zou kunnen, het lijkt me verstandig om even een foto te laten maken. Doet dit pijn?’ Hij drukt tegen Maartjes neus.

‘Een beetje. Ga ik er raar uitzien?’

‘Je krijgt waarschijnlijk een paarse ring om je ogen. Het paars wordt eerst geel en trekt daarna vanzelf weg. Over een paar we­ken is er niets meer van te zien.’

‘Ik loop dus een paar weken voor schut. Iedereen zal denken dat ik een klap van mijn man heb gehad.’

‘Lekker laten denken, je hebt nu andere dingen aan je hoofd.’

Maartje wil helemaal niets aan haar hoofd hebben.

‘Vergis je niet in de impact van een overval in je eigen huis.’ De verpleegkundige drukt een gaasje tegen de wond op haar neus.

Maartje maakt een afwerend gebaar. ‘Dat wil ik zo snel mogelijk vergeten. Ik ga geen stresskip worden die niet meer alleen thuis durft te zijn. Dat zal Twan ook niet accepteren. Twan is mijn man. Waar blijft hij toch?’

Er zijn stemmen in de buurt. ‘Bruce is er,’ meldt Tatum. ‘Hij zegt dat hij de heg vandaag zou snoeien. Ze willen hem niet binnenlaten. Hij is erg overstuur.’

‘Wie is Bruce?’ wil de verpleegkundige weten.

Maartje probeert op te staan, maar hij houdt haar tegen. ‘Bruce is onze tuinman, en dat was hij al toen Twan hier nog met zijn eerste vrouw woonde. Hij heeft een geestelijke beperking en woont hier niet ver vandaan in een begeleid woonproject. Laat hem even weten dat we hier zitten,’ zegt ze tegen Tatum. ‘Zeg maar tegen hem dat hij nu beter naar huis kan gaan, maar maak hem wel duidelijk dat er met mij niets ernstigs aan de hand is.’

‘Wanneer mogen we weer naar binnen?’ hoort ze Tatum even later aan iemand vragen.

‘Er moet eerst een sporenonderzoek worden gedaan,’ is het antwoord.

‘Daar komt papa aan,’ roept Tatum. ‘En mama ook, volgens mij.’

Waar blijft Twan?

‘Laten we eerst even die foto gaan maken,’ stelt de verpleegkundige voor. ‘Er is genoeg familie om je man op te vangen. Denk nu eerst even aan jezelf.’

‘Dat doet ze nooit,’ zegt Tatum.

3

Maartjes schoonzus is met haar eigen auto achter de ambulance aan gereden. Ze brengt Maartje later weer naar huis, heeft ze aangekondigd. Maartje weet dat ze Natasja beter niet kan tegenspreken als die iets heeft beslist. Maar ze vindt het toch wel een prettig idee dat er iemand bij haar is in het ziekenhuis.

De neus is niet gebroken en de wond is keurig afgeplakt. Ze kan hoofdpijn krijgen, heeft de arts die haar behandelde verteld. Hij adviseerde haar daarvoor paracetamol te slikken.

Maartje wil zo snel mogelijk naar huis. Ze hoopt dat het sporenonderzoek intussen is afgerond en ze met Twan alleen kan zijn. Tatum mag morgen weer komen studeren en Maartje zal plechtig beloven dat ze voortaan de deur van de poort in de achtertuin op slot houdt. Verder wil ze wat er vandaag gebeurd is zo snel mogelijk vergeten.

Natasja loopt naar de parkeerautomaat om te betalen. Er staat een rij mensen, ziet Maartje. Ze kijkt om zich heen.

Links van haar komt een man aanlopen. Hij kijkt naar haar en steekt aarzelend zijn hand op. Dat is toch…

‘Je bent het,’ zegt de man. ‘Niet te geloven, je bent het echt. Nog altijd even mooi, wat een verrassing. Wat een aangename verrassing.’ Hij kust haar hand.

Ze zou die hand moeten terugtrekken.

..

Dezelfde ogen, dezelfde mond, dezelfde lach, dezelfde stem. Dezelfde donkerblonde krullenbol, met een paar vage grijze strepen erdoor. Hij is mooier dan ooit.

‘Dag Bor,’ zegt ze. ‘Ik voel me niet zo mooi met die rare neus.’

Hij kijkt haar aan. ‘Maakt niet uit.’

Laat hij ophouden met naar haar te kijken.

‘Hoe ben jij hier verzeild geraakt?’ is de enige vraag die ze snel kan bedenken.

‘Ik werk hier.’

‘O. Als wat?’

‘Als verpleegkundige.’ Hij spreidt zijn armen. ‘Het bedrijf waar ik werkte ging failliet, ik heb me laten omscholen. Van alle mogelijkheden die er waren koos ik de opleiding die me het meest werd afgeraden. Vraag me niet waarom, het gebeurde gewoon.’

‘Misschien kwam het omdat je toch al veel ervaring had als mantelzorger,’ oppert Maartje.

Nu kijkt hij weg.

‘Hoe is het met…’ Het lukt haar niet te vragen hoe het met zijn vrouw is.

‘Ze woont al drie jaar in Nieuw Unicum in Zandvoort. Ik trok het niet meer thuis. Het was mijn besluit dat ze daarnaartoe moest. Toen eiste ze een scheiding en daarna wilde ze me niet meer zien.’

‘Heftig,’ zegt Maartje.

Nu kijkt hij haar weer aan. ‘Ook een opluchting.’ Hij wijst naar Maartjes neus. ‘Wie heeft dat gedaan?’

‘Een inbreker. Beter gezegd: een overvaller.’

‘Ben je thuis overvallen? Op klaarlichte dag?’

Het komt door zijn stem, door de bezorgde blik in zijn ogen, door zijn geur. Onbegrijpelijk dat die geur nog zo vertrouwd is. Maartje wil zich verzetten tegen het verlangen om door hem aangeraakt te worden, maar dat lukt niet.

Ze voelt zijn armen om haar heen en laat zich gaan.

4

‘Maar je gaat toch niet bij een wildvreemde man zitten janken? En je laat je dan toch ook niet zomaar aanraken?’

Natasja zanikt, vindt Maartje. Hoe kan ze haar schoonzus de mond snoeren?

‘Of was hij minder vreemd dan je wil vertellen?’ Natasja kijkt haar indringend aan.

‘Kijk niet zo,’ zegt Maartje.

‘Dat is geen antwoord.’

‘Dat is wel degelijk een antwoord. En als je het zo graag weten wil: ik ken hem van vroeger, uit de tijd vóór Twan.’

‘En hoe goed kende je hem?’

Maartje ziet dat Bor met iemand staat te praten, maar ook haar kant op kijkt. ‘Goed genoeg om nu nog te weten wie hij is. Kunnen we dit verhoor beëindigen?’

Natasja pakt haar arm vast. ‘Het was niet mijn bedoeling om de indruk te wekken dat ik je verhoorde. We zijn allemaal geschrokken, moet je maar denken. Kom, ik breng je naar huis. Twan zal er nu wel zijn.’

‘Ik was bang dat ze Tatum zouden…’

‘Er is niets gebeurd, liefie. Ga je nou niet druk zitten maken over wat er wél gebeurd had kunnen zijn.’

Maartje laat zich overeind helpen. ‘Je hebt gelijk.’

Als ze bijna bij de draaideur zijn, kijkt ze nog even om.

Hij staat nog steeds te praten en maakt met zijn linkerhand een zo onopvallend mogelijke zwaaibeweging.

Ze kijkt snel weer voor zich.

..

Natasja laat haar steeds opnieuw vertellen wat er is gebeurd. Maartje denkt dat ze daar een bedoeling mee heeft. Het zal wel iets te maken hebben met het verwerken van een schokkende ervaring en haar schoonzus bekijkt dit ongetwijfeld vanuit een psychologisch oogpunt. Natasja had haar studie psychologie weer op moeten pakken toen Tatum eenmaal uit de luiers was. Binnenkort gaat Maartje haar toch maar weer aanmoedigen om alsnog te gaan studeren. Nu kan het, nu zijn er geen financiële obstakels meer en hoeft Natasja zich niet meer schuldig te voelen omdat ze eventueel minder tijd kan besteden aan haar dochter. Tatum zal dat toejuichen.

‘Laten we er even over ophouden,’ stelt Maartje voor. ‘Ik zal het nog zeker een paar keer ook aan de politie moeten vertellen.’

‘En aan Twan,’ meent Natasja.

‘Ze hebben geen geld gevonden,’ zegt Maartje.

Natasja gaat boven op de rem staan. ‘Miste ik bijna een rood stoplicht, sorry voor die noodstop.’ Ze trekt het dashboardkastje open. ‘Kun jij zien of er achterin nog een pakje sigaretten ligt?’

‘Waarom? Jij rookt toch niet meer?’

‘Heel af en toe. Kijk nou even.’

Maartje tuurt in het kastje. ‘Geen pakje sigaretten. Het grijpt jou ook stevig aan, hè?’

Natasja geeft weer gas. ‘Voor jou is het heftiger,’ zegt ze.

Er staan nog steeds politieauto’s op de oprit. Maartje kijkt om zich heen. ‘Ik zie de auto van Twan niet staan. Zou hij er nog niet zijn? Hoe kan dat nou?’ Ze merkt dat haar handen trillen.

‘Zal ik je moeder dadelijk even bellen?’ biedt Natasja aan. ‘Die zal toch ook wel willen weten wat er is gebeurd?’

Maartjes handen proberen de deur van de auto open te krijgen.

‘Blijf even zitten,’ adviseert Natasja. ‘Ik laat je eruit.’ Ze stapt uit, loopt om de auto heen, opent het portier en grijpt Maartjes handen vast. ‘Meisje toch. Kom maar, haal even diep adem. Dus niet je moeder bellen?’

‘Alsjeblieft niet. Dat doe ik zelf wel. Mijn moeder zit trouwens in Benidorm.’

‘En Anouk? Die zal het toch willen weten? Ze is je beste vriendin. Zal ik haar in ieder geval even bellen?’

Maartje kijkt om zich heen. De auto van Twan is echt nergens te bekennen. Waarom niet?

Natasja slaat haar arm om Maartjes schouders. ‘Hij komt heus wel, misschien had hij ergens een bespreking en is hij nog onderweg.’

‘Volgens mij hoefde hij vandaag nergens naartoe. Ik bel Anouk vanavond, als alles hier weer rustig is.’

De voordeur gaat open en Tatum komt op hen af gerend. ‘Is je neus gebroken? Nee? Gelukkig maar. Papa kan Twan niet bereiken. Volgens hem zou hij direct naar huis gaan toen papa hem belde om te vertellen wat er was gebeurd. Papa wil naar kantoor gaan om te kijken of er iets aan de hand is, maar eerst moesten jullie terug zijn. Doet het nog pijn, Maartje? Je ziet heel erg bleek, misschien moet je eerst even iets eten.’

Natasja duwt haar dochter opzij. ‘Doe eens rustig, meis. Maartje kan nu niet veel hebben. Ga maar vast, wij komen eraan.’ Ze wendt zich tot Maartje. ‘Het zou me niet verbazen als die man van jou zijn telefoon weer heeft uitgeschakeld om ongestoord te kunnen werken. Kom, we gaan naar binnen.’

‘Ik heb nog nooit gemerkt dat hij zijn telefoon uitschakelt als hij werkt,’ zegt Maartje.

‘Jij hebt zo veel niet gemerkt,’ antwoordt Natasja.

Maartje staat stil. ‘Wat bedoel je daarmee?’

Natasja geeft haar een duwtje. ‘Flauwe opmerking van me, vergeet het maar weer snel. Je ziet het goed: dit grijpt mij ook erg aan. Ik ga er rare dingen van zeggen. Kom, we gaan naar binnen.’

5

Anouk

Ze moet nog wennen aan het idee, maar Anouk is ervan overtuigd dat het een goede beslissing is. Ze heeft nooit eerder de behoefte gehad om moeder te worden, ze is er altijd van overtuigd geweest dat ze dat niet wilde. Misschien heeft het iets te maken met de biologische klok die onafhankelijk van wat vrouwen willen schijnt te tikken. Of misschien is het een manier om af te rekenen met haar troosteloze jeugd. Het maakt niet uit, ze wil een kind. Van hem, van de man die ze al jaren kent maar die pas sinds een halfjaar de belangrijkste rol speelt in haar leven. Ze zal het moment waarop ze elkaar aankeken en allebei beseften dat er iets gebeurde wat onomkeerbaar was nooit vergeten.

Dat moment koestert ze.

Het is nu drie weken geleden dat ze voor de laatste keer de pil slikte en ze wil dat hij dit weet. Hun relatie is al geheimzinnig genoeg, ze wil het straight houden tussen hen. Ze verwacht dat hij zal protesteren, maar ze gaat hem ervan overtuigen dat een kind van hen samen de wereld beter maakt. Want zo voelt het.

Ze weet nu al dat ze heel mooi zwanger wil zijn, proportioneel in balans. Dat betekent goed, gezond eten en ervoor zorgen dat ze niet opzwelt tot een soort michelinmannetje. Geen vette happen, geen snoep, geen overdadige maaltijden.

Sinds ze weet dat ze moeder wil worden denkt ze meer dan ooit aan haar eigen moeder. Ze is ervan overtuigd dat haar moeder dit besluit zou hebben begrepen, ook al had ze dat nooit tegen Anouk kunnen zeggen. Niet zolang ze vastzat in de wurggreep van haar geloof, niet zolang ze was overgeleverd aan het dominante gedrag van Anouks vader. Als het lukt om zwanger te worden, kan ze dit niet aan haar moeder laten weten. Ze is na de begrafenis nooit meer naar het graf gegaan, ze vindt zelfs het kerkhof waar haar moeder ligt aanstootgevend christelijk.

Ze dacht tot nu toe dat ze de dood van haar moeder had verwerkt.

Er komt een bericht binnen op haar mobiel. Anouk ziet dat het halftwee is. Ze hebben om halfdrie afgesproken in hun motel.

Zou hij haar eerder willen zien?

Ze heeft de woorden nu al drie keer gelezen, en toch begrijpt ze niet goed wat er staat.

..

Ik ben er al. Kom svp heel snel. Ik heb een slecht bericht gekregen.

..

Op een dag als vandaag kan geen enkel slecht bericht haar goede gevoel overtroeven, stelt ze vast. Ze tikt direct een antwoord.

..

Ik kom eraan. Met een heel goed bericht.

Ze zit in het vruchtbare deel van haar cyclus. Vandaag kan het raak zijn.

6

Maartje

Het sporenonderzoek is klaar, maar er moet nog aangifte worden gedaan. Dat kan ook later, als Maartje een beetje van de schrik bekomen is, meldt de agent die de leiding lijkt te hebben. Hij vraagt of ze morgen misschien naar het bureau kan komen.

‘Ik heb alles toch al verteld?’ werpt ze tegen.

‘We hebben wel een officiële aangifte nodig,’ legt de agent uit. Hij voegt eraan toe dat er vrijwel direct na de melding van de overval actie is ondernomen in de vorm van een oproep aan alle politieauto’s in de omgeving, inzet van een helikopter en het inschakelen van Burgernet.

‘Dank u wel,’ zegt Maartje, en ze vindt dit zelf een dom antwoord. Op dit moment kan ze niet meer bedenken wat ze dan wel zou moeten zeggen of vragen. Haar schoonzus, zwager en nichtje worden steeds ongeruster doordat Twan niet komt opdagen, maar Maartje merkt dat ze iedere minuut bozer wordt. Typisch Twan om het bericht dat zijn vrouw op klaarlichte dag is overvallen geen prioriteit te geven.

..

Tatum wilde met haar vader mee naar de zaak, maar Sep heeft dat geweigerd. Nu zit ze mokkend aan de keukentafel en beweert dat iedereen haar behandelt alsof ze nog een kind is.

‘Hou op met dat aandacht trekken,’ snauwt Natasja. ‘Het gaat nu om Maartje, die is overvallen en gewond. En ongerust, omdat Twan nergens te vinden is. Is het echt te veel moeite om daar even bij stil te staan?’

Maartje buigt zich over de tafel en grijpt Tatums handen vast. ‘Schat, jij hebt juist heel volwassen gehandeld. Je aarzelde geen moment toen je in de gaten kreeg dat er beneden iets aan de hand was en je belde direct het alarmnummer. Dat deed je goed! Ik vind het fijn dat je er bent en dat we samen op je vader en Twan wachten.’ Ze ziet dat de mond van Natasja vertrekt. ‘Natas, laten we de sfeer prettig houden,’ smeekt ze bijna. ‘Voor zover dat mogelijk is dan.’

‘Je hebt gelijk,’ zegt Natasja.

..

Maartje heeft het gevoel dat niet zij, maar iemand anders hier in de keuken zit en toekijkt hoe haar schoonzus en nichtje boter­hammen smeren en dik beleggen met kaas en rosbief. Tatum neemt een grote schep piccalilly uit de pot en bestrijkt daar haar kaas mee. Maartje ziet het, ze hoort het, ze weet wat er aan de hand is en toch staat ze erbuiten. Ze begrijpt niets van wat er nu gebeurt. Ze zou zich moeten schamen dat ze juist nu, in deze stresstoestand, aan de man denkt die ze een paar uur geleden voor het eerst na ruim tien jaar weer heeft gezien. De man met wie ze het best en het heftigst heeft gevreeën en aan wie ze talloze keren heeft gedacht als ze naast haar wettige echtgenoot in bed lag.

Ze zou zich moeten schamen voor wat ze nu voelt. Voor het verlangen dat haar beheerst, het verlangen om weer met hem te vrijen. Voor de gedachte dat ze als hij nu zou bellen zonder te aarzelen zou opstaan en naar hem toe zou gaan.

Wat bezielt haar? Ze zitten hier te wachten op Twan en ze hoort net als de anderen ongerust te zijn. Ook al irriteert het haar dat haar man niet te bereiken is, dat betekent niet dat ze mag toegeven aan gedachten over seks met haar vroegere minnaar.

‘Waar kan Twan toch uithangen?’ vraagt Natasja. ‘Volgens Sep stond hij op het punt om naar huis te gaan toen hij hem belde om te vertellen wat er was gebeurd. Dan is het toch vreemd dat hij er nog steeds niet is?’ Ze staat op en loopt naar het raam. ‘Ik dacht dat ik een auto de oprit op hoorde rijden. Moeten we geen ziekenhuizen gaan bellen? Of de politie? Er kan toch een ongeluk gebeurd zijn?’

‘Er is geen ongeluk gebeurd,’ zegt Maartje.

‘Hoe weet je dat?’

Maartje neemt een slok koffie. ‘Bah, koud. Het doet er niet toe hoe ik dat weet.’

Natasja grist de beker met de koude koffie bij Maartje weg. ‘Je houdt mogelijk slecht nieuws van je af door te ontkennen.’ Soms is Natasja onuitstaanbaar met haar psychologische gewauwel.

‘Volgens mij komt papa er weer aan,’ roept Tatum. Ze loopt naar de gang.

Natasja volgt haar. ‘Ik heb een naar voorgevoel,’ zegt ze.

7

Twan was dus niet op de zaak. Han, de medewerker die nog aanwezig was, heeft hem tegen een uur of elf in zijn auto zien stappen. Hij weet zeker dat Twan daarna niet meer is teruggekomen.

Sep is ervan uitgegaan dat zijn broer op kantoor was toen hij hem belde. Zijn gezicht staat strak, hij lijkt boos. Hij grijpt opnieuw zijn mobiele telefoon. ‘Ik bel hem nog een keer.’ Hij luistert en tikt met een vinger op de leuning van zijn stoel. ‘Weer die stomme voicemail,’ briest hij. ‘Wat er is gebeurd zal voor meneer wel niet interessant genoeg zijn om naar huis te komen.’

Tatum kijkt haar vader met grote ogen aan. ‘Waarom zeg je zulke dingen?’ schreeuwt ze. ‘Je bent een monster.’

‘Er is in deze familie maar één monster,’ snauwt Sep.

Natasja slaat met haar vlakke hand op de tafel. ‘Nu dimmen! Ben jij helemaal bedonderd? Beheers je een beetje, hier zit echt niemand op te wachten!’

Maartje kijkt van de een naar de ander. ‘Ik weet niet precies wat er met jullie aan de hand is, maar willen jullie dat in je eigen huis uitvechten? Ga maar weg, ik red het hier wel. Twan komt heus wel thuis.’

Natasja maakt een wanhopig gebaar. ‘Maar dit is toch niet normaal, Maartje? Als je hoort dat je vrouw is overvallen, weet je toch niet hoe snel je thuis moet komen? Volgens mij is er iets gebeurd, iets ernstigs.’ Ze richt zich tot haar man. ‘Ga jij maar vast naar huis en neem Tatum mee. Ik blijf bij Maartje.’ Ze pakt Maartjes arm vast. ‘Het is niet goed om hier nu alleen te zijn, geloof me maar.’

‘Ik wil ook blijven,’ zegt Tatum.

Maartje staat op. ‘Ik meen het, ik wil liever alleen zijn.’

..

Zou hij naar de vrouw zijn gegaan met wie hij iets heeft? Is dit wat hij bedoelde met orde op zaken stellen? Maar waarom heeft hij vanmorgen niet gewoon gezegd wat hij vandaag van plan was? Waarom dat achterbakse gedoe? Waarom die vernedering?

Ze zit met haar ellebogen op tafel en haar gezicht in haar handen na te denken. Hier zaten ze nog geen vierentwintig uur geleden tegenover elkaar. De airconditioning zorgde voor koelte, buiten was het nog erg warm. Toch had ze liever in de tuin gezeten, omdat ze door wat extra warmte de kilte tussen hen misschien minder had gevoeld. Ze weet nog dat ze zich afvroeg wat zijn bekentenis met haar deed en dat ze daar geen antwoord op kon bedenken. Ze weet ook nog dat die conclusie haar verlamde.

Het gesprek had al veel eerder moeten plaatsvinden, maar ze was er tot gisteravond niet klaar voor. Ze opperde de mogelijkheid dat hij overspannen was. Ze probeerde hem aan te kijken, maar hij vermeed haar ogen. Ze ergerde zich aan de onzekerheid die doorklonk in haar stem en begon harder te praten.

Hij snauwde dat hij niet doof was, en toen gebeurde het. Toen stelde ze de vraag die ze nooit had willen stellen, omdat ze het antwoord niet wilde weten. De vraag of er soms iemand anders was in zijn leven.

Twan trok zijn mondhoeken naar beneden en bekeek haar met een kille blik in zijn ogen.

Zijn woorden zoemden langs haar oren, maar leken haar gehoorgang niet te kunnen bereiken. Toch begreep ze wat hij zei.

Er was een andere vrouw en hij geloofde niet dat Maartje dit niet al langer in de gaten had.

Ze wilde vragen wie die vrouw was, of ze haar kende. Ze wilde weten waarom hij al tien jaar met haar samenleefde en niet was opgestapt. Ze vroeg zich af welke functie zij had in zijn leven.

Maar alle vragen bevroren op haar lippen zodra ze haar mond opendeed.

Toen zei hij dat ze zich tien jaar geleden aan elkaar hadden vastgeklampt en dat zij eindelijk moest begrijpen hoe fout dat was geweest. Dat het wat hem betrof tijd was om orde op zaken te stellen.

Daarna ging hij naar bed en sliep Maartje in de logeerkamer.

Vanmorgen lag er een briefje op het aanrecht.

..

Sorry, ik had het op een andere manier moeten zeggen.

Hij laat altijd briefjes achter als hij iets heeft gedaan waarvoor hij zich moet verontschuldigen.

Ze is moe en ze heeft hoofdpijn. Misschien komt hij later toch naar huis, maar op dit moment kan het haar niet schelen. Ze slaapt vannacht weer in de logeerkamer en als ze Twan weer ziet zal ze tegen hem zeggen dat ze moeten praten over een scheiding. Dat had ze al veel eerder moeten doen.

Het is nog licht, ziet ze als ze op de rand van het logeerbed zit. Zou hij ergens op een terras zitten en zich amuseren met… Ja, met wie?

Hij doet maar.

Maartjes ogen vallen bijna dicht. Ze wil de klok rond slapen.

Ze schreeuwen en ze trekken aan haar armen. Waar hebben ze het over?

Ze willen geld.

‘Er is geen geld in huis,’ roept Maartje. ‘Alleen wat cash in mijn tas.’

Iemand begint haar strot dicht te knijpen. Ze wil gillen, maar er komt geen geluid uit haar keel.

Ik ga dood, denkt ze. Dit was het, ze vermoorden me.

De handen die haar keel dichtknepen zijn weg. Nu kan ze schreeuwen.

Ze wordt wakker. Het is doodstil om haar heen. Maartje merkt dat ze veel te snel ademhaalt. Ze gaat rechtop zitten en spreidt haar armen.

En ze luistert naar de stilte, want daar is iets mee aan de hand.

8

Anouk

Het is eigenlijk tamelijk bizar. Zeven jaar geleden reed ze ook regelmatig naar een motel, toen om Jari te ontmoeten. Haar relatie met de man die toen haar partner was stelde niets meer voor, ze verveelde zich bij hem en verdroeg in die tijd al ruim een jaar niet dat hij haar aanraakte. Ze flirtte openlijk met iedere kerel die beschikbaar was, ze ging op stap en bleef nachten weg en ze deinsde er niet voor terug om thuis te komen met een zuigzoen in haar hals. Haar vriend keek moeilijk, zuchtte diep, kon niet eten, maar er kwam geen verwijt over zijn lippen. Hij leed in stilte en dat maakte Anouk extra recalcitrant.

Jari bleek al snel meer te zijn dan een onenightstand. Het motel werd steeds vaker geboekt en toen hij haar vroeg of ze met hem verder wilde, aarzelde ze geen moment. Ze pakte haar spullen en trok bij hem in.

Ze had net haar studie communicatiewetenschappen afgerond en werkte als junior communicatieadviseur bij abn amro. Haar leven stond in het teken van werken, zich verder ontwikkelen en genieten. In Jari meende ze een maatje gevonden te hebben. Dat hij na het vwo niet was gaan studeren maar tevreden was met een baan als receptionist in een hotel vond ze geen bezwaar. Hij was slim, ze had qua intelligentie haar gelijke gevonden. De opmerkingen van vrienden over het feit dat hij te weinig ambities had en met zijn salaris niet de ideale kostwinner zou worden legde ze naast zich neer. Ze vond die argumenten te banaal om over na te denken.

Toen haar vader hoorde dat ze opnieuw ongetrouwd was gaan samenwonen, weigerde hij niet alleen Jari te ontvangen maar liet hij Anouk ook weten dat ze zelf niet meer welkom was. Daardoor zag ze haar moeder niet meer, tot een van haar schoonzussen belde met de mededeling dat haar moeder stervende was. Anouk kwam net op tijd om afscheid te nemen. Ze sliep met Jari in een hotel, omdat haar vader hun aanwezigheid in huis nauwelijks verdroeg. Sinds de begrafenis van haar moeder is ze niet meer in haar geboortedorp geweest.

Het leven was leuk, tot Jari over trouwen en kinderen krijgen begon. Ze weerde dat af, hij zweeg er een tijdje over. Maar daarna begon hij weer opmerkingen te maken. Eerst subtiel, hoewel doorzichtig. Later directer, nog later heel concreet. Ze begon seks te ontlopen en controleerde soms wel drie keer op een avond of ze de pil wel had ingenomen. En ze zag leuke mannen voorbijkomen, die met haar flirtten.

De eerste man met wie ze Jari bedroog was een collega. Het gebeurde tijdens een feestje dat een andere collega gaf, op de rookplek achter in de grote tuin. Het ging snel, het was gebeurd voordat ze besefte wat ze deed. ‘Laten we dit vaker doen,’ zei hij.

‘Kun je niet beter alleen gaan wonen?’ vroeg Maartje. ‘Dit is toch voor niemand goed? Ik vind het ook niet eerlijk tegenover Jari.’

‘Ik kijk al om me heen,’ zei Anouk.

Jari begon ook uit te gaan en kwam soms ook niet thuis. Moet kunnen, dacht Anouk. Maar het stak. Op een avond vertelde hij dat hij ziek werd van de situatie waarin ze zich bevonden. Hij wilde niets liever dan bij haar blijven, ook ongetrouwd en zonder kinderen. ‘Geef ons nog een kans,’ smeekte hij bijna. Dat is nu tien maanden geleden en in die tijd heeft ze voor hem verborgen kunnen houden dat ze loog toen ze beloofde dat ze zou breken met alle mannen met wie ze iets had. Jari denkt dat ze nog steeds bezig is met afkicken van haar wilde leven, waardoor er tussen hen geen ruimte is voor meer dan een kus. Hij zegt regelmatig dat hij kan wachten tot zij zover is dat ze weer seks wil met hém. ‘Ik ben tevreden met een plek op de achtergrond,’ heeft hij twee weken geleden nog tegen haar gezegd. Toen raakte hij heel voorzichtig haar hand aan.

Ze vraagt zich af hoe hij zal reageren als ze vertelt dat ze vertrekt. Hij zal wel die gewonde blik in zijn ogen krijgen die ze ook zo vaak zag in de tijd dat ze haar ruige leven leidde. De blik die ze haat. Misschien zou het anders zijn als hij niet alles accep­teerde. Misschien zou hij juist woedend moeten worden, tegen haar moeten schreeuwen, met het servies moeten gaan smijten. Of met de meubelen. Of met haar.

Toch zou het gevoel dat ze ooit voor hem had daar niet van terugkomen. Niet meer. Ze heeft het voor iemand anders bestemd en er is geen weg meer terug.

Als ze eerlijk is, moet ze toegeven dat ze het spel niet bijster fatsoenlijk heeft gespeeld. Het is niet voor herhaling vatbaar. Maar dat hoeft ook niet. Nu ze heeft besloten dat ze een kind wil, zal ze een monogame vrouw worden. De wilde jaren zijn voorbij. Het is tijd om daadwerkelijk volwassen te zijn.

Zijn auto staat er al. Ze stapt uit en wordt overvallen door een duizelig gevoel. Ze grijpt zich vast aan het portier, sluit haar ogen en ademt diep door. De duizeling verdwijnt.

Hij staat al in de deuropening. Wat ziet hij grauw, en wat kijkt hij ernstig. Ze slaat haar armen om zijn hals en kust hem.

Hij kust niet.

‘Wat is er?’ vraagt ze.

Hij maakt zich van haar los. ‘Ik heb vanmorgen de uitslag ge­kregen van de scan.’

‘Welke scan?’

‘Die vorige week is gemaakt in het Westfries Gasthuis in Hoorn. Ik voel me al een hele tijd niet goed. Het is ook niet goed. Ik ga dood.’

‘Hoezo? Je mag niet doodgaan. Weet je waarom niet? We gaan een kind krijgen. Je hoort het goed, ik wil een kind. Van jou. Jij moet dus beter worden. Met bestraling of chemo, het maakt niet uit. Ik zal voor je zorgen.’

‘Ik wil geen kind,’ zegt hij.